Information über das Wort steken (Niederländisch → Esperanto: piki)

Synonyme: porren, pikken, priemen, prikken

WortartVerb
Aussprache/stekə(n)/
Trennungste·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) steek(ik) stak
(jij) steekt(jij) stak
(hij) steekt(hij) stak
(wij) steken(wij) staken
(jullie) steken(jullie) staken
(gij) steekt(gij) staakt
(zij) steken(zij) staken
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) steke(dat ik) stake
(dat jij) steke(dat jij) stake
(dat hij) steke(dat hij) stake
(dat wij) steken(dat wij) staken
(dat jullie) steken(dat jullie) staken
(dat gij) steket(dat gij) staket
(dat zij) steken(dat zij) staken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
steeksteekt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
stekend, stekende(hebben) gestoken

Gebrauchsbeispiele

Conan, zijn ogen bliksemend, schrok op alsof hij gestoken was.
Ik moest zorgen dat ik mijn zwaard tussen zijn ribben stak.

Übersetzungen

Afrikaanssteek
Albanischthumboj
Dänischstikke
Deutschstacheln; stechen; sticheln
Englischstab; sting; prick; stick; jab; poke; prickle
Esperantopiki
Färöerischprika
Finnischpistää
Französischpiquer
Italienischpungere
Jiddischשטעכן
Katalanischpicar; punxar
Lateinpungere
Luxemburgischstiechen
Malaiischmenusuk; tikam; tusuk
Norwegischstikke
Portugiesischaferroar; picar
Russischкольнуть
Saterfriesischprikje; steete; stichelje; stikje; stöäkelje
Schwedischsticka
Spanischpicar; pinchar; punzar
Sranandyuku
Westfriesischstekke