Information über das Wort voorzéggen (Niederländisch → Esperanto: antaŭdiri)

Synonyme: beduiden, voorspéllen, waarzeggen, profeteren, vooruitzeggen

WortartVerb

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) voorzeg(ik) voorzegde
(jij) voorzegt(jij) voorzegde
(hij) voorzegt(hij) voorzegde
(wij) voorzeggen(wij) voorzegden
(jullie) voorzeggen(jullie) voorzegden
(gij) voorzegt(gij) voorzegdet
(zij) voorzeggen(zij) voorzegden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) voorzégge(dat ik) voorzegde
(dat jij) voorzégge(dat jij) voorzegde
(dat hij) voorzégge(dat hij) voorzegde
(dat wij) voorzeggen(dat wij) voorzegden
(dat jullie) voorzeggen(dat jullie) voorzegden
(dat gij) voorzegget(dat gij) voorzegdet
(dat zij) voorzeggen(dat zij) voorzegden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
voorzegvoorzegt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
voorzeggend, voorzeggende(hebben) voorzegd