Information über das Wort tegenstaan (Niederländisch → Esperanto: naŭzi)

Synonyme: afkeer inboezemen, tegen de borst stuiten

WortartVerb

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) sta tegen(ik) stond tegen
(jij) staat tegen(jij) stond tegen
(hij) staat tegen(hij) stond tegen
(wij) staan tegen(wij) stonden tegen
(jullie) staan tegen(jullie) stonden tegen
(gij) staat tegen(gij) stondt tegen
(zij) staan tegen(zij) stonden tegen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) tegensta(dat ik) tegenstonde
(dat jij) tegensta(dat jij) tegenstonde
(dat hij) tegensta(dat hij) tegenstonde
(dat wij) tegenstaan(dat wij) tegenstonden
(dat jullie) tegenstaan(dat jullie) tegenstonden
(dat gij) tegenstaat(dat gij) tegenstondet
(dat zij) tegenstaan(dat zij) tegenstonden
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
tegenstaand, tegenstaande(hebben) tegengestaan

Übersetzungen

Deutschekeln; aneklen; anwidern; Ekel erregen; mit Widerwillen erfüllen
Englischnauseate; sicken
Esperantonaŭzi
Französischécœurer
Griechischαηδιάζω
Katalanischcausar fàstic; causar repugnància; produir nàusees
Portugiesischcausar náuseas a; enjoar
Saterfriesischgjouelje; mäd Juunsin moakje
Spanischasquear; dar náuseas