Synonyme: bedaren, bekoelen, kalmeren, luwen, tot rust komen, uitwoeden, verstillen
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) raas uit | (ik) raasde uit |
(jij) raast uit | (jij) raasde uit |
(hij) raast uit | (hij) raasde uit |
(wij) razen uit | (wij) raasden uit |
(jullie) razen uit | (jullie) raasden uit |
(gij) raast uit | (gij) raasdet uit |
(zij) razen uit | (zij) raasden uit |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) uitraze | (dat ik) uitraasde |
(dat jij) uitraze | (dat jij) uitraasde |
(dat hij) uitraze | (dat hij) uitraasde |
(dat wij) uitrazen | (dat wij) uitraasden |
(dat jullie) uitrazen | (dat jullie) uitraasden |
(dat gij) uitrazet | (dat gij) uitraasdet |
(dat zij) uitrazen | (dat zij) uitraasden |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
raas uit | raast uit |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
uitrazend, uitrazende | (zijn) uitgeraasd |