Information über das Wort besmetten (Niederländisch → Esperanto: kontaĝi)

Synonyme: aansteken, infecteren

WortartVerb
Aussprache/bəˈsmɛtə(n)/
Trennungbe·smet·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) besmet(ik) besmette
(jij) besmet(jij) besmette
(hij) besmet(hij) besmette
(wij) besmetten(wij) besmetten
(jullie) besmetten(jullie) besmetten
(gij) besmet(gij) besmettet
(zij) besmetten(zij) besmetten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) besmette(dat ik) besmette
(dat jij) besmette(dat jij) besmette
(dat hij) besmette(dat hij) besmette
(dat wij) besmetten(dat wij) besmetten
(dat jullie) besmetten(dat jullie) besmetten
(dat gij) besmettet(dat gij) besmettet
(dat zij) besmetten(dat zij) besmetten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
besmetbesmet
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
besmettend, besmettende(hebben) besmet

Gebrauchsbeispiele

In de Chinese stad Hándān is zaterdag het water afgesloten omdat industriële chemicaliën een rivier hebben besmet.

Übersetzungen

Deutschanstecken; übertragen
Englischcontaminate
Esperantokontaĝi
Italienischinfettare
Spanischcontagiar
Westfriesischoanstekke