Information über das Wort tuigen (Niederländisch → Esperanto: jungi)

Synonyme: inspannen, optuigen, spannen, voorspannen

WortartVerb

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) tuig(ik) tuigde
(jij) tuigt(jij) tuigde
(hij) tuigt(hij) tuigde
(wij) tuigen(wij) tuigden
(jullie) tuigen(jullie) tuigden
(gij) tuigt(gij) tuigdet
(zij) tuigen(zij) tuigden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) tuige(dat ik) tuigde
(dat jij) tuige(dat jij) tuigde
(dat hij) tuige(dat hij) tuigde
(dat wij) tuigen(dat wij) tuigden
(dat jullie) tuigen(dat jullie) tuigden
(dat gij) tuiget(dat gij) tuigdet
(dat zij) tuigen(dat zij) tuigden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
tuigtuigt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
tuigend, tuigende(hebben) getuigd

Übersetzungen

Deutschspannen; anspannen; vorspannen; einspannen; anschirren
Englischharness
Esperantojungi; aljungi
Färöerischspenna fyri
Französischatteler
Katalanischjunyir
Portugiesischatrelar; jungir
Saterfriesischfoarsponne; ousponne; sponne
Spanischuncir