Information über das Wort knoeien (Niederländisch → Esperanto: fraŭdi)

Synonyme: frauderen, zwendelen, bezwendelen

WortartVerb
Aussprache/ˈknujə(n)/
Trennungknoei·en

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) knoei(ik) knoeide
(jij) knoeit(jij) knoeide
(hij) knoeit(hij) knoeide
(wij) knoeien(wij) knoeiden
(jullie) knoeien(jullie) knoeiden
(gij) knoeit(gij) knoeidet
(zij) knoeien(zij) knoeiden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) knoeie(dat ik) knoeide
(dat jij) knoeie(dat jij) knoeide
(dat hij) knoeie(dat hij) knoeide
(dat wij) knoeien(dat wij) knoeiden
(dat jullie) knoeien(dat jullie) knoeiden
(dat gij) knoeiet(dat gij) knoeidet
(dat zij) knoeien(dat zij) knoeiden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
knoeiknoeit
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
knoeiend, knoeiende(hebben) geknoeid

Übersetzungen

Deutschbetrügen; täuschen; umgehen; hinterziehen
Englischswindle
Esperantofraŭdi
Färöerischfalsa; svíkja
Französischfrauder
Portugiesischdefraudar
Spanischdefraudar; estafar