Information über das Wort meerekenen (Niederländisch → Esperanto: enkalkuli)

WortartVerb
Aussprache/ˈmerekənə(n)/
Trennungmee·re·ke·nen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) reken mee(ik) rekende mee
(jij) rekent mee(jij) rekende mee
(hij) rekent mee(hij) rekende mee
(wij) rekenen mee(wij) rekenden mee
(jullie) rekenen mee(jullie) rekenden mee
(gij) rekent mee(gij) rekendet mee
(zij) rekenen mee(zij) rekenden mee
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) meerekene(dat ik) meerekende
(dat jij) meerekene(dat jij) meerekende
(dat hij) meerekene(dat hij) meerekende
(dat wij) meerekenen(dat wij) meerekenden
(dat jullie) meerekenen(dat jullie) meerekenden
(dat gij) meerekenet(dat gij) meerekendet
(dat zij) meerekenen(dat zij) meerekenden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
reken meerekent mee
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
meerekenend, meerekenende(hebben) meegerekend

Übersetzungen

Deutscheinrechnen; einkalkulieren; einschließen; enthalten
Esperantoenkalkuli
Katalanischincloure en compte
Spanischincluir en cuenta