Information über das Wort weten (Niederländisch → Esperanto: scii)

WortartVerb
Aussprache/ˈʋetə(n)/
Trennungwe·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) weet(ik) wist
(jij) weet(jij) wist
(hij) weet(hij) wist
(wij) weten(wij) wisten
(jullie) weten(jullie) wisten
(gij) weet(gij) wistet
(zij) weten(zij) wisten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) wete(dat ik) wiste
(dat jij) wete(dat jij) wiste
(dat hij) wete(dat hij) wiste
(dat wij) weten(dat wij) wisten
(dat jullie) weten(dat jullie) wisten
(dat gij) wetet(dat gij) wistet
(dat zij) weten(dat zij) wisten
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
wetend, wetende(hebben) geweten

Gebrauchsbeispiele

Ik wil eerst zien, of gij weet te zwijgen.
De Oekraïners weten de Russen in het noorden terug te dringen en de strijd wordt verlegd naar het zuiden en oosten, waar tot de dag van vandaag om iedere meter wordt gevochten.

Übersetzungen

Englischmanage
Esperantoscii
Westfriesischwitte