Information über das Wort afduwen (Niederländisch → Esperanto: forpuŝi)

Synonyme: verdringen, verduwen, wegdringen, wegduwen, wegstoten

WortartVerb
Aussprache/ˈɑvdyʋə(n)/
Trennungaf·du·wen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) duw af(ik) duwde af
(jij) duwt af(jij) duwde af
(hij) duwt af(hij) duwde af
(wij) duwen af(wij) duwden af
(jullie) duwen af(jullie) duwden af
(gij) duwt af(gij) duwdet af
(zij) duwen af(zij) duwden af
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) afduwe(dat ik) afduwde
(dat jij) afduwe(dat jij) afduwde
(dat hij) afduwe(dat hij) afduwde
(dat wij) afduwen(dat wij) afduwden
(dat jullie) afduwen(dat jullie) afduwden
(dat gij) afduwet(dat gij) afduwdet
(dat zij) afduwen(dat zij) afduwden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
duw afduwt af
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
afduwend, afduwende(hebben) afgeduwd

Gebrauchsbeispiele

Splijtsteen duwde de boot af, klom aan boord en pakte de riemen.
Al sprekend duwde hij de nu veel lichtere kano af en aanvaardde de tocht naar het eiland.

Übersetzungen

Afrikaansafstoot
Deutschverdrängen
Englischrepel; repulse; spurn
Esperantoforpuŝi
Französischrepousser
Spanischrechazar; repeler
Westfriesischôfstjitte