Information über das Wort meubelen (Niederländisch → Esperanto: mebli)

Synonyme: aankleden, meubileren

WortartVerb
Aussprache/ˈmøbələ(n)/
Trennungmeu·be·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) meubel(ik) meubelde
(jij) meubelt(jij) meubelde
(hij) meubelt(hij) meubelde
(wij) meubelen(wij) meubelden
(jullie) meubelen(jullie) meubelden
(gij) meubelt(gij) meubeldet
(zij) meubelen(zij) meubelden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) meubele(dat ik) meubelde
(dat jij) meubele(dat jij) meubelde
(dat hij) meubele(dat hij) meubelde
(dat wij) meubelen(dat wij) meubelden
(dat jullie) meubelen(dat jullie) meubelden
(dat gij) meubelet(dat gij) meubeldet
(dat zij) meubelen(dat zij) meubelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
meubelmeubelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
meubelend, meubelende(hebben) gemeubeld

Gebrauchsbeispiele

Na de deur te hebben gesloten zette hij de toorts in een houten houder en keek zijn eenvoudig gemeubeld slaapvertrek rond.

Übersetzungen

Deutschmöblieren
Englischfurnish
Esperantomebli
Französischmeubler
Portugiesischmobiliar
Saterfriesischmöblierje
Schwedischmöblera