Information über das Wort repeteren (Niederländisch → Esperanto: ripeti)

Synonyme: doornemen, herhalen, nazeggen, naspelen

WortartVerb
Aussprache/repəˈterə(n)/
Trennungre·pe·te·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) repeteer(ik) repeteerde
(jij) repeteert(jij) repeteerde
(hij) repeteert(hij) repeteerde
(wij) repeteren(wij) repeteerden
(jullie) repeteren(jullie) repeteerden
(gij) repeteert(gij) repeteerdet
(zij) repeteren(zij) repeteerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) repetere(dat ik) repeteerde
(dat jij) repetere(dat jij) repeteerde
(dat hij) repetere(dat hij) repeteerde
(dat wij) repeteren(dat wij) repeteerden
(dat jullie) repeteren(dat jullie) repeteerden
(dat gij) repeteret(dat gij) repeteerdet
(dat zij) repeteren(dat zij) repeteerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
repeteerrepeteert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
repeterend, repeterende(hebben) gerepeteerd

Gebrauchsbeispiele

Hij was bezig een berisping te repeteren, die hij zijn meester wilde toedienen.

Übersetzungen

Dänischgentage
Deutschwiederholen
Englischrepeat
Esperantoripeti
Färöerischtaka upp aftur
Finnischtoistaa
Französischrépéter
Italienischripetere
Katalanischrepetir
Malaiischmengulangi; ulangi
Norwegischgjenta
Papiamentoripití
Polnischpowtarzać
Portugiesischrecordar; reiterar; repetir
Saterfriesischwierhoalje
Schwedischupprepa
Spanischreiterar; repetir
Tschechischopakovat; zopakovat