Information über das Wort gramstorig (Niederländisch → Esperanto: kolera)

Synonyme: boos, gram, kwaad, nijdig, verbolgen, toornig, verstoord, vertoornd, vergramd, pissig

WortartAdjektief
Aussprache/ɣrɑmˈstorəx/
Trennunggram·sto·rig

Komparation

Positivegramstorig
Komparativgramstoriger
Superlativgramstorigst

Deklination

 PositiveKomparativSuperlativ
Predikativgramstoriggramstoriger(het) gramstorigst, (het) gramstorigste
AttributivUnbestimmtMännlicher und weiblicher Mehrzahlgramstorigegramstorigeregramstorigste
Sächlicher Einzahlgramstoriggramstorigergramstorigst
Mehrzahlgramstorigegramstorigeregramstorigste
Bestimmtgramstorigegramstorigeregramstorigste
Partitivgramstorigsgramstorigers 

Gebrauchsbeispiele

Deze laatste woorden brachten de gramstorige geleerde plotseling tot zichzelf.
In deze gramstorige stemming kwam hij Tom Poes tegen en die zag natuurlijk meteen dat er iets mis was.
Doch toen bestierf zijn glimlach om plaats te maken voor een gramstorige uitdrukking.

Übersetzungen

Afrikaanskwaad
Dänischvred
Deutscharg; böse; zornig; aufgebracht; ärgerlich
Englischangry
Englisch (Altenglisch)abelgan; yrre
Esperantokolera
Griechischθυμωμένος; οργισμένος
Isländischreiður
Italienischirato
Jiddischבײז
Niederdeutschkwåd
Norwegischsint
Papiamentokrou; rabiá
Polnischrozgniewany
Saterfriesischdul; ferduld; gräl; lälk; näielk; niedich; oolk
Schwedischarg; ilsken; vred; vredgad
Spanischenfadado; enojado
Thaiโกรธ; โมโห
Türkischkızgın; öfkeli
Ungarischharagos; mérges
Westfriesischgek; lilk