Information über das Wort chicaneren (Niederländisch → Esperanto: ĉikani)

Synonyme: bedillen, het lastig maken, vitten, koeioneren, vitten op

WortartVerb
Aussprache/sjiˈkani/
Trennungchi·ca·ne·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) chicaneer(ik) chicaneerde
(jij) chicaneert(jij) chicaneerde
(hij) chicaneert(hij) chicaneerde
(wij) chicaneren(wij) chicaneerden
(jullie) chicaneren(jullie) chicaneerden
(gij) chicaneert(gij) chicaneerdet
(zij) chicaneren(zij) chicaneerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) chicanere(dat ik) chicaneerde
(dat jij) chicanere(dat jij) chicaneerde
(dat hij) chicanere(dat hij) chicaneerde
(dat wij) chicaneren(dat wij) chicaneerden
(dat jullie) chicaneren(dat jullie) chicaneerden
(dat gij) chicaneret(dat gij) chicaneerdet
(dat zij) chicaneren(dat zij) chicaneerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
chicaneerchicaneert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
chicanerend, chicanerende(hebben) gechicaneerd

Übersetzungen

Deutschschikanieren; Kleinigkeiten tadeln
Englischquibble
Esperantoĉikani
Färöerischarga
Französischchicaner
Katalanischfer una novatada; mortificar un novençà
Portugiesischaperrear; atazanar; chicanear; falar chicanas; fuxicar
SaterfriesischKleenkroam lakschauje; Kleenkroam lakskauje; strapsierje; weege
Spanischcriticar; disputar; zaherir
Thaiดุด่า