Information über das Wort detecteren (Niederländisch → Esperanto: detekti)

WortartVerb
Aussprache/detɛkˈterə(n)/
Trennungde·tec·te·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) detecteer(ik) detecteerde
(jij) detecteert(jij) detecteerde
(hij) detecteert(hij) detecteerde
(wij) detecteren(wij) detecteerden
(jullie) detecteren(jullie) detecteerden
(gij) detecteert(gij) detecteerdet
(zij) detecteren(zij) detecteerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) detectere(dat ik) detecteerde
(dat jij) detectere(dat jij) detecteerde
(dat hij) detectere(dat hij) detecteerde
(dat wij) detecteren(dat wij) detecteerden
(dat jullie) detecteren(dat jullie) detecteerden
(dat gij) detecteret(dat gij) detecteerdet
(dat zij) detecteren(dat zij) detecteerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
detecteerdetecteert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
detecterend, detecterende(hebben) gedetecteerd

Übersetzungen

Deutschgleichrichten; orten
Englischdetect
Esperantodetekti
Portugiesischdetectar
Spanischdetectar
Ungarischdetektál; érzékel; észlel