Information über das Wort zuigen (Niederländisch → Esperanto: suĉi)

Synonyme: lurken, trekken

WortartVerb
Aussprache/ˈzœy̯ɣə(n)/
Trennungzui·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) zuig(ik) zoog
(jij) zuigt(jij) zoog
(hij) zuigt(hij) zoog
(wij) zuigen(wij) zogen
(jullie) zuigen(jullie) zogen
(gij) zuigt(gij) zoogt
(zij) zuigen(zij) zogen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) zuige(dat ik) zoge
(dat jij) zuige(dat jij) zoge
(dat hij) zuige(dat hij) zoge
(dat wij) zuigen(dat wij) zogen
(dat jullie) zuigen(dat jullie) zogen
(dat gij) zuiget(dat gij) zoget
(dat zij) zuigen(dat zij) zogen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
zuigzuigt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
zuigend, zuigende(hebben) gezogen

Gebrauchsbeispiele

Ik zoog mijn mond opnieuw vol rook en blies die naar de vier windstreken uit.
Hij liep verder en zijn zwarte, leren laarzen maakten zuigende geluiden in de modder die de bodem bedekte.
Galwespjes zuigen sap uit de bladeren.

Übersetzungen

Dänischsuge
Deutschlutschen; saugen
Englischsuck
Esperantosuĉi
Färöerischsúgva
Finnischimeä
Französischsucer
Italienischsucchiare
Jiddischזויגן
Katalanischmamar; xuclar
Lateinsugere
Luxemburgischsuckelen
Malaiischisap … mengisap; hisap; menghisap
Norwegischsuge
Papiamentochupa
Polnischssać
Portugiesischchupar; libar; mamar; sugar
Russischсосать
Saterfriesischsaabje; suge
Schottisch Gälischsùigh
Schwedischsuga
Spanischchupar
Srananbobi; popo; soygi; soigi
Thaiดูด
Tschechischcucat; sát
Westfriesischsûgje; sûchje