Synonyme: aanbrengen, bezorgen, brengen, apporteren
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /ˈandraɣən/ |
---|
Trennung | aan·dra·gen |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) draag aan | (ik) droeg aan |
(jij) draagt aan | (jij) droeg aan |
(hij) draagt aan | (hij) droeg aan |
(wij) dragen aan | (wij) droegen aan |
(jullie) dragen aan | (jullie) droegen aan |
(gij) draagt aan | (gij) droegt aan |
(zij) dragen aan | (zij) droegen aan |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) aandrage | (dat ik) aandroege |
(dat jij) aandrage | (dat jij) aandroege |
(dat hij) aandrage | (dat hij) aandroege |
(dat wij) aandragen | (dat wij) aandroegen |
(dat jullie) aandragen | (dat jullie) aandroegen |
(dat gij) aandraget | (dat gij) aandroeget |
(dat zij) aandragen | (dat zij) aandroegen |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
draag aan | draagt aan |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
aandragend, aandragende | (hebben) aangedragen |
Tom Poes ging bij hem zitten, en terwijl Joost versterkende middelen en warme dranken aandroeg, vertelde hij wat er die nacht gebeurd was.
In het zwart gehulde bedienden droegen gekoelde wijn aan.