Information über das Wort dóórsteken (Niederländisch → Esperanto: trairi)

Synonyme: afleggen, aflopen, doorgaan, doorkrúísen, dóórlopen, gaan door, doorváren

WortartVerb
Aussprache/ˈdoːrstekə(n)/
Trennungdoor·ste·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) steek door(ik) stak door
(jij) steekt door(jij) stak door
(hij) steekt door(hij) stak door
(wij) steken door(wij) staken door
(jullie) steken door(jullie) staken door
(gij) steekt door(gij) staakt door
(zij) steken door(zij) staken door
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) doorsteke(dat ik) doorstake
(dat jij) doorsteke(dat jij) doorstake
(dat hij) doorsteke(dat hij) doorstake
(dat wij) doorsteken(dat wij) doorstaken
(dat jullie) doorsteken(dat jullie) doorstaken
(dat gij) doorsteket(dat gij) doorstaket
(dat zij) doorsteken(dat zij) doorstaken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
steek doorsteekt door
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
doorstekend, doorstekende(zijn) doorgestoken

Gebrauchsbeispiele

Het was een betrekkelijk gemakkelijk gebied om door te steken.