Informasie oor die woord opzwellen (Nederlands → Esperanto: ŝveli)

Sinonieme: opzetten, rijzen, uitdijen, zwellen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpsʋɛlə(n)/
Afbrekingop·zwel·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) zwel op(ik) zwol op
(jij) zwelt op(jij) zwol op
(hij) zwelt op(hij) zwol op
(wij) zwellen op(wij) zwollen op
(jullie) zwellen op(jullie) zwollen op
(gij) zwelt op(gij) zwolt op
(zij) zwellen op(zij) zwollen op
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) opzwelle(dat ik) opzwolle
(dat jij) opzwelle(dat jij) opzwolle
(dat hij) opzwelle(dat hij) opzwolle
(dat wij) opzwellen(dat wij) opzwollen
(dat jullie) opzwellen(dat jullie) opzwollen
(dat gij) opzwellet(dat gij) opzwollet
(dat zij) opzwellen(dat zij) opzwollen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zwel opzwelt op
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
opzwellend, opzwellende(zijn) opgezwollen

Voorbeelde van gebruik

Door het vele lopen zijn mijn voeten opgezwollen.

Vertalinge

Afrikaansopswel
Albaniesënjt
Deenssvulme
Duitsschwellen; strotzen
Engelsswell; bulge
Engels (Ou Engels)swellan
Esperantoŝveli
Faroëesbólgna; trútna
Finspaisua
Fransgonfler
Jiddisjגעשװאָלן װערן
Katalaansaugmentar; inflar‐se
Latynaugere
Maleisbengkak; membengkak
Papiamentshincha
Poolspęcznieć
Portugeesengrossar; inchar; intumescer; tufar
Russiesотекать; пухнуть
Saterfriesdiene; dienje; swälle
Skots-Gaeliesat
Spaansabultarse; hincharse
Sranansweri
Thaiบวม
Tsjeggiesotékat
Wes‐Friesswolgje