Informasie oor die woord aflopen (Nederlands → Esperanto: trairi)

Sinonieme: afleggen, doorgaan, doorkrúísen, dóórlopen, gaan door, doorváren, dóórsteken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑflopə(n)/
Afbrekingaf·lo·pen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) loop af(ik) liep af
(jij) loopt af(jij) liep af
(hij) loopt af(hij) liep af
(wij) lopen af(wij) liepen af
(jullie) lopen af(jullie) liepen af
(gij) loopt af(gij) liept af
(zij) lopen af(zij) liepen af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) aflope(dat ik) afliepe
(dat jij) aflope(dat jij) afliepe
(dat hij) aflope(dat hij) afliepe
(dat wij) aflopen(dat wij) afliepen
(dat jullie) aflopen(dat jullie) afliepen
(dat gij) aflopet(dat gij) afliepet
(dat zij) aflopen(dat zij) afliepen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
loop afloopt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
aflopend, aflopende(hebben/zijn) afgelopen

Voorbeelde van gebruik

De heren Fogg en Francis Cromarty kwamen, na het hele gehucht te hebben afgelopen, terug zonder iets te hebben gevonden.

Vertalinge

Deensgennemse
Duitsdurchgehen; durchqueren; hindurchgehen; durchgehen durch; hindurchgehen durch; führen durch; zurücklegen
Engelspass through
Esperantotrairi
Fransabattre; parcourir
Italiaanspercorrere
Portugeesatravessar; percorrer
Saterfriesder truuge gunge; oulääse; truchgunge
Skots-Gaeliessiubhail
Spaansatravesar; recorrer