Informasie oor die woord niezen (Nederlands → Esperanto: terni)

Sinonieme: fniezen, niesen, proesten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈnizə(n)/
Afbrekingnie·zen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) nies(ik) niesde
(jij) niest(jij) niesde
(hij) niest(hij) niesde
(wij) niezen(wij) niesden
(jullie) niezen(jullie) niesden
(gij) niest(gij) niesdet
(zij) niezen(zij) niesden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) nieze(dat ik) niesde
(dat jij) nieze(dat jij) niesde
(dat hij) nieze(dat hij) niesde
(dat wij) niezen(dat wij) niesden
(dat jullie) niezen(dat jullie) niesden
(dat gij) niezet(dat gij) niesdet
(dat zij) niezen(dat zij) niesden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
niesniest
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
niezend, niezende(hebben) geniesd

Voorbeelde van gebruik

Had men ooit iemand horen niezen aan boord van de Saint‐Enoch?

Vertalinge

Afrikaansnies
Deensnyse
Duitsniesen
Engelssneeze
Esperantoterni
Faroëesnjósa
Finsaivastaa
Franséternuer
Katalaansesternudar
Papiamentsnister; nistro
Poolskichać
Portugeesespirrar
Saterfriespruustje
Spaansestornudar
Sweedsnysa
Tsjeggieskýchat; kýchnout
Turksaksırmak
Yslandshnerra