Sinonieme: dragen, ónderhouden, ondersteunen, ruggesteunen, schoren, steunen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxraɣə(n)/ |
---|
Afbreking | schra·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) schraag | (ik) schraagde |
(jij) schraagt | (jij) schraagde |
(hij) schraagt | (hij) schraagde |
(wij) schragen | (wij) schraagden |
(jullie) schragen | (jullie) schraagden |
(gij) schraagt | (gij) schraagdet |
(zij) schragen | (zij) schraagden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) schrage | (dat ik) schraagde |
(dat jij) schrage | (dat jij) schraagde |
(dat hij) schrage | (dat hij) schraagde |
(dat wij) schragen | (dat wij) schraagden |
(dat jullie) schragen | (dat jullie) schraagden |
(dat gij) schraget | (dat gij) schraagdet |
(dat zij) schragen | (dat zij) schraagden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schraag | schraagt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
schragend, schragende | (hebben) geschraagd |
Mijn kwaadsprekerij werd altijd gretig aangehoord, maar nimmer door feiten geschraagd en ik kon er dus geen blijvende invloed van verwachten.
Vele beloften werden gegeven en niets werd ongedaan gelaten om de wankelmoedigen te schragen en de moedelozen te bezielen.