Informasie oor die woord schalmen (Nederlands → Esperanto: sonori)

Sinonieme: aflopen, beieren, galmen, luiden

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) schalm(ik) schalmde
(jij) schalmt(jij) schalmde
(hij) schalmt(hij) schalmde
(wij) schalmen(wij) schalmden
(jullie) schalmen(jullie) schalmden
(gij) schalmt(gij) schalmdet
(zij) schalmen(zij) schalmden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) schalme(dat ik) schalmde
(dat jij) schalme(dat jij) schalmde
(dat hij) schalme(dat hij) schalmde
(dat wij) schalmen(dat wij) schalmden
(dat jullie) schalmen(dat jullie) schalmden
(dat gij) schalmet(dat gij) schalmdet
(dat zij) schalmen(dat zij) schalmden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schalmschalmt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
schalmend, schalmende(hebben) geschalmd

Vertalinge

Duitshallen; klingen; läuten; schallen; tönen
Engelspeal; ring; clang; sound; toll
Esperantosonori
Faroëesgella; glinta; ringja
Finssoida
Franssonner; tinter
Katalaansdringar; sonar
Portugeessoar; vibrar
Saterfriesdunsje; klinge; läide; skalje
Wes‐Friesskilje; liede