Informasie oor die woord plassen (Nederlands → Esperanto: plaŭdi)

Sinonieme: kabbelen, klapperen, klotsen, plonzen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈplɑsə(n)/
Afbrekingplas·sen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) plas(ik) plaste
(jij) plast(jij) plaste
(hij) plast(hij) plaste
(wij) plassen(wij) plasten
(jullie) plassen(jullie) plasten
(gij) plast(gij) plastet
(zij) plassen(zij) plasten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) plasse(dat ik) plaste
(dat jij) plasse(dat jij) plaste
(dat hij) plasse(dat hij) plaste
(dat wij) plassen(dat wij) plasten
(dat jullie) plassen(dat jullie) plasten
(dat gij) plasset(dat gij) plastet
(dat zij) plassen(dat zij) plasten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
plasplast
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
plassend, plassende(hebben) geplast

Voorbeelde van gebruik

Pit zat in het bad en zong en plaste.

Vertalinge

Duitsklatschen; plätschern
Engelsplash; splash
Esperantoplaŭdi
Faroëesklappa; skvatla; smella
Fransbarboter; clapoter
Portugeesbater; estalar; marulhar; patinhar
Saterfriesflappe; klatskje; lapje; skulsje
Spaanschapotear