Informasie oor die woord stappen (Nederlands → Esperanto: paŝi)

Sinonieme: lopen, schrijden, treden, banjeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstɑpə(n)/
Afbrekingstap·pen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) stap(ik) stapte
(jij) stapt(jij) stapte
(hij) stapt(hij) stapte
(wij) stappen(wij) stapten
(jullie) stappen(jullie) stapten
(gij) stapt(gij) staptet
(zij) stappen(zij) stapten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) stappe(dat ik) stapte
(dat jij) stappe(dat jij) stapte
(dat hij) stappe(dat hij) stapte
(dat wij) stappen(dat wij) stapten
(dat jullie) stappen(dat jullie) stapten
(dat gij) stappet(dat gij) staptet
(dat zij) stappen(dat zij) stapten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stapstapt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
stappend, stappende(hebben/zijn) gestapt

Voorbeelde van gebruik

De drie volgende deelnemers stapten naar de boomstam.
De Arabier draaide zich om en toen hij zag dat de gevangene naar hem keek, stapte hij de tent in.
Gedurende twee uur stapte Bond over de met bladeren bedekte paden.

Vertalinge

Afrikaansstap
Deenstræde
Duitsschreiten; treten
Engelspace; stalk; step
Esperantopaŝi
Faroëesganga fet fyri fet
Fransfaire les cent pas
Katalaanscaminar
Latyngradi
Portugeesandar; caminhar; dar um passo
Roemeenscălca; păși
Saterfriesstappe; treede
Spaanscaminar; dar pasos; gestionar
Thaiก้าว