Informasie oor die woord dreigen (Nederlands → Esperanto: minaci)

Sinoniem: bedreigen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdrɛi̯ɣə(n)/
Afbrekingdrei·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) dreig(ik) dreigde
(jij) dreigt(jij) dreigde
(hij) dreigt(hij) dreigde
(wij) dreigen(wij) dreigden
(jullie) dreigen(jullie) dreigden
(gij) dreigt(gij) dreigdet
(zij) dreigen(zij) dreigden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) dreige(dat ik) dreigde
(dat jij) dreige(dat jij) dreigde
(dat hij) dreige(dat hij) dreigde
(dat wij) dreigen(dat wij) dreigden
(dat jullie) dreigen(dat jullie) dreigden
(dat gij) dreiget(dat gij) dreigdet
(dat zij) dreigen(dat zij) dreigden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dreigdreigt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
dreigend, dreigende(hebben) gedreigd

Voorbeelde van gebruik

Nu dreigt hij het de graaf te zullen vertellen als ik niet precies doe wat hij wil.
Hij verwachtte dat de wachter nu weer met zijn hellebaard zou dreigen, maar tot zijn verrassing liet deze het akelige wapen zakken.
De EU heeft gedreigd met juridische stappen indien de Britten aan het wetsvoorstel vasthouden.
Nee, u behoeft niet te dreigen!
Naast de rivier verhief zich de dreigende massa van kasteel Doldil.
Maar hij dreigt ieder die hem nadert met een mes.

Vertalinge

Afrikaansdreig
Deenstrue
Duitsbevorstehen; dräuhen; drohen; bedrohen
Engelsmenace; threaten
Esperantominaci
Faroëeshótta
Finsuhata
Fransgronder; menacer
Italiaansminacciare
Katalaansamenaçar
Papiamentsamenasá; menasá
Portugeesameaçar; intimidar
Roemeensamenința
Russiesгрозить
Saterfriesbefoarstounde
Spaansamenazar
Sweedshota
Thaiข่มขู่; ขู่
Tsjeggieshrozit; vyhrožovat
Wes‐Friesbedriigje; drige