Informasie oor die woord schelen (Nederlands → Esperanto: manki)

Sinonieme: absent zijn, afwezig zijn, mankeren, ontbreken, schorten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxelə(n/
Afbrekingsche·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(hij) scheelt(hij) scheelde
(zij) schelen(zij) scheelden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat hij) schele(dat hij) scheelde
(dat zij) schelen(dat zij) scheelden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
schelend, schelende(hebben) gescheeld

Vertalinge

Afrikaansontbreek
Duitsfehlen; mangeln; ermangeln
Engelsbe lacking; be missing
Esperantomanki
Faroëesvanta
Finspuuttua
Fransmanquer
Grieks (Ou Grieks)ἅπειμι
Katalaansfaltar; mancar
Nederduitsuntbreaken
Papiamentsfalta
Poolsbrakować
Portugeesescassear; falhar; faltar
Roemeenslipsi
Saterfriesfailje
Skotsmiss
Spaansfaltar; haber de menos
Sweedssaknas