Sinonieme: gevestigd zijn, huizen, resideren, woonachtig zijn
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈʋonə(n)/ |
---|
Afbreking | wo·nen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) woon | (ik) woonde |
(jij) woont | (jij) woonde |
(hij) woont | (hij) woonde |
(wij) wonen | (wij) woonden |
(jullie) wonen | (jullie) woonden |
(gij) woont | (gij) woondet |
(zij) wonen | (zij) woonden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) wone | (dat ik) woonde |
(dat jij) wone | (dat jij) woonde |
(dat hij) wone | (dat hij) woonde |
(dat wij) wonen | (dat wij) woonden |
(dat jullie) wonen | (dat jullie) woonden |
(dat gij) wonet | (dat gij) woondet |
(dat zij) wonen | (dat zij) woonden |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
wonend, wonende | (hebben) gewoond |
Ik woon bij u in de straat.
Je krijgt de witte raaf, die boven in de molen woont.
In de buurt van de tombe wonen ook veel Iraakse sjiieten die uit hun land zijn gevlucht.
Hij woonde in een pension in het nieuwe stadsgedeelte, dat als duur en deftig bekend stond.
Tien jaar geleden woonde ruim een derde van de Chinezen in steden.
Zij had er vele jaren gewoond en sprak vloeiend Spaans.
Er wonen demonen in het huis van Aram Baksh!