Informasie oor die woord huizen (Nederlands → Esperanto: loĝi)

Sinonieme: gevestigd zijn, resideren, wonen, woonachtig zijn

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦœy̯zə(n)/
Afbrekinghuiz·en

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) huis(ik) huisde
(jij) huist(jij) huisde
(hij) huist(hij) huisde
(wij) huizen(wij) huisden
(jullie) huizen(jullie) huisden
(gij) huist(gij) huisdet
(zij) huizen(zij) huisden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) huize(dat ik) huisde
(dat jij) huize(dat jij) huisde
(dat hij) huize(dat hij) huisde
(dat wij) huizen(dat wij) huisden
(dat jullie) huizen(dat jullie) huisden
(dat gij) huizet(dat gij) huisdet
(dat zij) huizen(dat zij) huisden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
huizend, huizende(hebben) gehuisd

Voorbeelde van gebruik

Zelfs wanneer er geen demonen in het bos huizen, zal de sukkel schrikken van zijn eigen schaduw.
Hier bij de Knookpeppels huist een heks.
En men weet nooit wat er in zo’n spelonk huist.
Wij vreesden al lang dat er onder Caradhras een verschrikking huisde.

Vertalinge

Afrikaanswoon; bly; bewoon
Deensbo
Duitshausen; wohnen
Engelslive; house; lodge
Engels (Ou Engels)buan; wunian; wician
Esperantoloĝi
Faroëesbúgva; gista
Finsasua
Fransdemeurer; habiter; loger
Italiaansabitare; dimorare; stare
Katalaanshabitar; residir
Latyncolere; habitare
Luxemburgswunnen
Nederduitswoanen; wonnen
Noorsbo
Papiamentsbiba
Poolsmieszkać
Portugeesestar hospedado; habitar; morar
Roemeenslocui
Russiesжить; пожить
Saterfrieshuusje; woonje
Skotsdwall
Spaanshabitar
Srananlibi
Sweedsbo; bygga
Thaiอยู่; อาศัย; อาศัยอยู่
Tsjeggiesbydlet; bydleti; bydlit; bydliti; přebývat
Walliesbyw
Wes‐Frieswenje
Yslandsbúa