Informasie oor die woord schreeuwen (Nederlands → Esperanto: krii)

Sinonieme: gieren, joelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxreʋə(n)/
Afbrekingschreeu·wen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) schreeuw(ik) schreeuwde
(jij) schreeuwt(jij) schreeuwde
(hij) schreeuwt(hij) schreeuwde
(wij) schreeuwen(wij) schreeuwden
(jullie) schreeuwen(jullie) schreeuwden
(gij) schreeuwt(gij) schreeuwdet
(zij) schreeuwen(zij) schreeuwden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) schreeuwe(dat ik) schreeuwde
(dat jij) schreeuwe(dat jij) schreeuwde
(dat hij) schreeuwe(dat hij) schreeuwde
(dat wij) schreeuwen(dat wij) schreeuwden
(dat jullie) schreeuwen(dat jullie) schreeuwden
(dat gij) schreeuwet(dat gij) schreeuwdet
(dat zij) schreeuwen(dat zij) schreeuwden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schreeuwschreeuwt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
schreeuwend, schreeuwende(hebben) geschreeuwd

Voorbeelde van gebruik

Aan alle kanten renden schreeuwende mannen.
Er werd geschreeuwd en gevloekt.

Vertalinge

Afrikaansskreeu
Deensskrige
Duitsschreien; rufen
Engelsscream; cry
Esperantokrii
Faroëesskríggja
Finshuutaa
Franscrier
Italiaansgridare
Jamaikaanse Patoisshout
Katalaanscridar
Latynboare
Noorsskrike
Papiamentsgrita
Portugeesberrar; bradar; gritar
Saterfriesbroaskje; galpje; gilpe; gülpe; kriete; skräiwe; skreeuwe
Spaansgritar
Srananbari
Sweedshojta; skria; skrika; skråla
Thaiร้อง
Tsjeggieskřičet; řvát; volat; vřískat
Turksbağırmak
Wes‐Friesskreauwe; roppe