Informasie oor die woord gebouw (Nederlands → Esperanto: konstruaĵo)

Sinonieme: bouwsel, bouwwerk, constructie, pand, perceel

Woordsoortselfstandige naamwoord
Uitspraak/ɣəˈbɑu̯̯/
Afbrekingge·bouw
Geslagonsydig
Meervoudgebouwen

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
gebouwtjegebouwtjes

Voorbeelde van gebruik

Dat gebouw kon er nog niet langer dan een paar maanden gestaan hebben.
Toen Bond het gebouw verliet, begon het te regenen.
Het hotel had het voordeel dat er geen gebouwen aan de overkant stonden waaruit schoten gelost konden worden.

Vertalinge

Afrikaansgebou; perseel
Albaniesndërtesë
Deensbygning
DuitsBau; Bauwerk; Gebäude
Engelsbuilding
Esperantokonstruaĵo; konstruo
Fransbâtiment; immeuble
Hongaarsépület
Italiaansedificio
Katalaansedifici
Latynaedificatio; aedificium
LuxemburgsBau
Maleisbangunan
Nederduitsbowwark; bowsel
Noorsbygning
Papiamentsedifisio
Poolsbudowla; budynek
Portugeesconstrução; edifício
Roemeensclădire
Russiesздание
SaterfriesBau; Bauwierk
Spaansconstrucción; edificio
Sweedsbyggnad
Thaiอาคาร
Tsjeggiesbudova; stavba; dům
Turksbina
Wes‐Friesgebou
Yslandsbygging