Informasie oor die woord klappen (Nederlands → Esperanto: klaki)

Sinonieme: klakken, kletteren, klikken, knippen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈklɑpə(n)/
Afbrekingklap·pen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) klap(ik) klapte
(jij) klapt(jij) klapte
(hij) klapt(hij) klapte
(wij) klappen(wij) klapten
(jullie) klappen(jullie) klapten
(gij) klapt(gij) klaptet
(zij) klappen(zij) klapten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) klappe(dat ik) klapte
(dat jij) klappe(dat jij) klapte
(dat hij) klappe(dat hij) klapte
(dat wij) klappen(dat wij) klapten
(dat jullie) klappen(dat jullie) klapten
(dat gij) klappet(dat gij) klaptet
(dat zij) klappen(dat zij) klapten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
klapklapt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
klappend, klappende(hebben) geklapt

Voorbeelde van gebruik

Zijn zwaard hakte een van de harige poten af, en opnieuw kon hij zich ternauwernood redden toen het monsterachtige wezen zich met klappende kaken op hem probeerde te storten.

Vertalinge

Duitsklacken; schnalzen; klappern; klatschen; knallen
Engelsclap; click; crack; snap; flap
Esperantoklaki
Faroëesskrambla; smella
Fransclaquer
Katalaansfer clac; petar
Papiamentsklik
Saterfriesklappe; knipje
Spaanscastañetear; chasquear; restallar
Yslandsskrölta