Informasie oor die woord schorsen (Nederlands → Esperanto: interrompi)

Sinonieme: in de rede vallen, interrumperen, onderbreken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxɔrsə(n)/
Afbrekingschor·sen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) schors(ik) schorste
(jij) schorst(jij) schorste
(hij) schorst(hij) schorste
(wij) schorsen(wij) schorsten
(jullie) schorsen(jullie) schorsten
(gij) schorst(gij) schorstet
(zij) schorsen(zij) schorsten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) schorse(dat ik) schorste
(dat jij) schorse(dat jij) schorste
(dat hij) schorse(dat hij) schorste
(dat wij) schorsen(dat wij) schorsten
(dat jullie) schorsen(dat jullie) schorsten
(dat gij) schorset(dat gij) schorstet
(dat zij) schorsen(dat zij) schorsten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schorsschorst
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
schorsend, schorsende(hebben) geschorst

Voorbeelde van gebruik

De eh… de vergadering is geschorst.

Vertalinge

Afrikaansonderbreek
Deensafbryde
Engelsinterrupt; break; disrupt; stop; cut off
Esperantointerrompi
Faroëesbróta av
Fransinterrompre
Italiaansinterrompere
Katalaansinterrompre
Papiamentsinterumpí
Poolsprzerwać
Portugeesinterromper
Roemeensîntrerupe
Spaansinterrumpir
Sweedsavbryta
Wes‐Friesôfbrekke