Informasie oor die woord interrumperen (Nederlands → Esperanto: interrompi)

Sinonieme: in de rede vallen, onderbreken, schorsen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɪntərɵmˈperə(n)/
Afbrekingin·ter·rum·peren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) interrumpeer(ik) interrumpeerde
(jij) interrumpeert(jij) interrumpeerde
(hij) interrumpeert(hij) interrumpeerde
(wij) interrumperen(wij) interrumpeerden
(jullie) interrumperen(jullie) interrumpeerden
(gij) interrumpeert(gij) interrumpeerdet
(zij) interrumperen(zij) interrumpeerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) interrumpere(dat ik) interrumpeerde
(dat jij) interrumpere(dat jij) interrumpeerde
(dat hij) interrumpere(dat hij) interrumpeerde
(dat wij) interrumperen(dat wij) interrumpeerden
(dat jullie) interrumperen(dat jullie) interrumpeerden
(dat gij) interrumperet(dat gij) interrumpeerdet
(dat zij) interrumperen(dat zij) interrumpeerden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
interrumpeerinterrumpeert
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
interrumperend, interrumperende(hebben) geïnterrumpeerd

Vertalinge

Afrikaansonderbreek
Deensafbryde
Engelsinterrupt
Esperantointerrompi
Faroëesbróta av
Fransinterrompre
Italiaansinterrompere
Katalaansinterrompre
Papiamentsinterumpí
Poolsprzerwać
Portugeesinterromper
Roemeensîntrerupe
Spaansinterrumpir
Sweedsavbryta
Wes‐Friesôfbrekke