Informasie oor die woord schoorvoeten (Nederlands → Esperanto: heziti)

Sinonieme: aarzelen, dubben, schromen, weifelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxorvutə(n)/
Afbrekingschoor·voe·ten

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) schoorvoet(ik) schoorvoette
(jij) schoorvoet(jij) schoorvoette
(hij) schoorvoet(hij) schoorvoette
(wij) schoorvoeten(wij) schoorvoetten
(jullie) schoorvoeten(jullie) schoorvoetten
(gij) schoorvoet(gij) schoorvoettet
(zij) schoorvoeten(zij) schoorvoetten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) schoorvoete(dat ik) schoorvoette
(dat jij) schoorvoete(dat jij) schoorvoette
(dat hij) schoorvoete(dat hij) schoorvoette
(dat wij) schoorvoeten(dat wij) schoorvoetten
(dat jullie) schoorvoeten(dat jullie) schoorvoetten
(dat gij) schoorvoetet(dat gij) schoorvoettet
(dat zij) schoorvoeten(dat zij) schoorvoetten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schoorvoetschoorvoet
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
schoorvoetend, schoorvoetende(hebben) geschoorvoet

Voorbeelde van gebruik

Schoorvoetend schuifelde de grutter langs de planken.
Schoorvoetend ging ze heen, zo langzaam als ze maar durfde.

Vertalinge

Deenstøve
Duitsschwanken; zaudern; zögern; unschlüssig sein; stocken
Engelshesitate; falter; vacillate; waver; balk; demur
Esperantoheziti; ŝanceliĝi
Faroëesdrála
Fransbarguigner; hésiter
Italiaansesitare; titubare
Katalaanshesitar; mostrar indecisió; titubejar
Papiamentsduda; titubiá
Poolswahać się
Portugeeshesitar; vacilar
Roemeensezita
Saterfriesnulje; suumje; swonkje; tuntelje
Spaanstitubear; vacilar
Sranandraydray; gunya
Sweedstveka
Thaiลังเล
Tsjeggiesváhat
Wes‐Friesskytskoarje; wifkje