Informasie oor die woord kronen (Nederlands → Esperanto: kroni)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkronə(n)/
Afbrekingkro·nen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) kroon(ik) kroonde
(jij) kroont(jij) kroonde
(hij) kroont(hij) kroonde
(wij) kronen(wij) kroonden
(jullie) kronen(jullie) kroonden
(gij) kroont(gij) kroondet
(zij) kronen(zij) kroonden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) krone(dat ik) kroonde
(dat jij) krone(dat jij) kroonde
(dat hij) krone(dat hij) kroonde
(dat wij) kronen(dat wij) kroonden
(dat jullie) kronen(dat jullie) kroonden
(dat gij) kronet(dat gij) kroondet
(dat zij) kronen(dat zij) kroonden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kroonkroont
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
kronend, kronende(hebben) gekroond

Voorbeelde van gebruik

Daarom haalden we Eric ertoe over het risico te nemen en zich te laten kronen.

Vertalinge

Afrikaanskroon
Engelscrown
Esperantokroni