Informasie oor die woord praktizeren (Nederlands → Esperanto: praktiki)

Sinonieme: beoefenen, betrachten, in de praktijk brengen, uitoefenen, in praktijk brengen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/prɑktiˈzerə(n)/
Afbrekingprak·ti·ze·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) praktizeer(ik) praktizeerde
(jij) praktizeert(jij) praktizeerde
(hij) praktizeert(hij) praktizeerde
(wij) praktizeren(wij) praktizeerden
(jullie) praktizeren(jullie) praktizeerden
(gij) praktizeert(gij) praktizeerdet
(zij) praktizeren(zij) praktizeerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) praktizere(dat ik) praktizeerde
(dat jij) praktizere(dat jij) praktizeerde
(dat hij) praktizere(dat hij) praktizeerde
(dat wij) praktizeren(dat wij) praktizeerden
(dat jullie) praktizeren(dat jullie) praktizeerden
(dat gij) praktizeret(dat gij) praktizeerdet
(dat zij) praktizeren(dat zij) praktizeerden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
praktizeerpraktizeert
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
praktizerend, praktizerende(hebben) gepraktizeerd

Voorbeelde van gebruik

Hij was een zeer gerenommeerde arts die in Harley Street praktizeerde.

Vertalinge

Afrikaansbeoefen; uitoefen
Deenspraktisere
Duitspraktizieren
Engelspractise
Esperantopraktiki
Franspratiquer
Italiaanspraticare
Maleismempelajari
Papiamentspraktiká
Portugeesexercer; praticar
Saterfriespraktizierje
Spaanspracticar
Tsjeggiespraktikovat; provádět