Informasie oor die woord oversparen (Nederlands → Esperanto: ŝpari)

Sinonieme: bezuinigen, sparen, uitsparen, uitwinnen, uitzuinigen, opzij leggen, opsparen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈovərspaːrə(n)/
Afbrekingover·spa·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) overspaar(ik) overspaarde
(jij) overspaart(jij) overspaarde
(hij) overspaart(hij) overspaarde
(wij) oversparen(wij) overspaarden
(jullie) oversparen(jullie) overspaarden
(gij) overspaart(gij) overspaardet
(zij) oversparen(zij) overspaarden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) overspare(dat ik) overspaarde
(dat jij) overspare(dat jij) overspaarde
(dat hij) overspare(dat hij) overspaarde
(dat wij) oversparen(dat wij) overspaarden
(dat jullie) oversparen(dat jullie) overspaarden
(dat gij) oversparet(dat gij) overspaardet
(dat zij) oversparen(dat zij) overspaarden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
overspaaroverspaart
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
oversparend, oversparende(hebben) overgespaard

Voorbeelde van gebruik

Er werd verteld dat zij nogal wat geld had overgespaard.

Vertalinge

Afrikaansspaar; opspaar
Deensspare
Duitserübrigen; sparen; ersparen
Engelssave
Esperantoŝpari
Faroëesspara
Finssäästää
Franséconomiser; épargner
Katalaansestalviar
Papiamentsspar; faha bariga; faha barika
Poolsoszczędzać
Portugeeseconomizar; poupar
Russiesберечь; щадить
Saterfriesferuurigje; spoarje
Spaansahorrar; economizar
Sweedsspara
Tsjeggiesspořit; šetřit; uspořit; ušetřit