Sinonieme: opendoen, openen, openmaken, openslaan, aanbreken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈopə(n)stɛlə(n)/ |
---|
Afbreking | open·stel·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) stel open | (ik) stelde open |
(jij) stelt open | (jij) stelde open |
(hij) stelt open | (hij) stelde open |
(wij) stellen open | (wij) stelden open |
(jullie) stellen open | (jullie) stelden open |
(gij) stelt open | (gij) steldet open |
(zij) stellen open | (zij) stelden open |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) openstelle | (dat ik) openstelde |
(dat jij) openstelle | (dat jij) openstelde |
(dat hij) openstelle | (dat hij) openstelde |
(dat wij) openstellen | (dat wij) openstelden |
(dat jullie) openstellen | (dat jullie) openstelden |
(dat gij) openstellet | (dat gij) opensteldet |
(dat zij) openstellen | (dat zij) openstelden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stel open | stelt open |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
openstellend, openstellende | (hebben) opengesteld |
Het Franse leger heeft dinsdag de grens tussen Algerië en Marokko opengesteld.
„Iemand moest het toch doen,” verklaarde hij, „om de weg open te stellen voor de machten die we nodig hadden.”