Informasie oor die woord wezen (Nederlands → Esperanto: esti)

Sinonieme: zijn, zitten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋezə(n)/
Afbrekingwe·zen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) ben(ik) was
(jij) bent(jij) was
(hij) bent(hij) was
(wij) zijn(wij) waren
(jullie) zijn(jullie) waren
(gij) zijt(gij) waart
(zij) zijn(zij) waren
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) weze(dat ik) ware
(dat jij) weze(dat jij) ware
(dat hij) weze(dat hij) ware
(dat wij) wezen(dat wij) waren
(dat jullie) wezen(dat jullie) waren
(dat gij) wezet(dat gij) waret
(dat zij) wezen(dat zij) waren
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
weesweest
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
wezend, wezende(zijn) geweest

Voorbeelde van gebruik

Om acht uur moest ik bij het huis van een dame in Cheyne Lane wezen.
Zij moesten al uit het gezicht wezen wanneer hij buiten kwam.
Hoe zou het geweest zijn als ik een dochter had gehad in plaats van een zoon?
Welnu, het zij zo.
Op andere tijden zijn ze ernstig en wordt de gehele Aarde beïnvloed.
Ook zij hopen zich schadeloos te stellen uit uw schat, of ge in leven zijt of dood.

Vertalinge

Afrikaanswees
Duitssein
Engelsbe
Esperantoesti
Fransêtre
Grieksείναι
Jamaikaanse Patoisde; a
Jiddisjזײַן
Luxemburgssinn
Nederduitsweasen
Papiamentsta
Saterfriesweze
Spaansestar
Sranande
Sweedsvara
Thaiอยู่
Walliesbod
Wes‐Frieswêze