Informasie oor die woord eindigen (Nederlands → Esperanto: fini)

Sinonieme: afmaken, afsluiten, beëindigen, besluiten, uitmaken, voleindigen, een eind maken aan, klaar zijn met

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɛi̯ndəɣə(n)/
Afbrekingein·di·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) eindig(ik) eindigde
(jij) eindigt(jij) eindigde
(hij) eindigt(hij) eindigde
(wij) eindigen(wij) eindigden
(jullie) eindigen(jullie) eindigden
(gij) eindigt(gij) eindigdet
(zij) eindigen(zij) eindigden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) eindige(dat ik) eindigde
(dat jij) eindige(dat jij) eindigde
(dat hij) eindige(dat hij) eindigde
(dat wij) eindigen(dat wij) eindigden
(dat jullie) eindigen(dat jullie) eindigden
(dat gij) eindiget(dat gij) eindigdet
(dat zij) eindigen(dat zij) eindigden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
eindigeindigt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
eindigend, eindigende(hebben) geëindigd

Voorbeelde van gebruik

En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat hij uit Galilea vertrok, en hij kwam over de Jordaan in het gebied van Judea.

Vertalinge

Afrikaansbeëindig
Deensfuldende
Duitsbeschließen; enden; beenden; endigen; beendigen; erledigen; vollenden; abschließen; schließen; einstellen
Engelsend; finish; terminate; conclude
Esperantofini
Faroëesenda
Finslopetta
Franscesser; finir; terminer
Italiaansfinire; terminare
Katalaansacabar; finir; terminar
Papiamentsfinalisá; kaba; terminá
Poolskończyć
Portugeesacabar; encerrar; finalizar; terminar
Roemeenstermina
Saterfriesbe‐eendje; besluute; eendigje; eendje; oumoakje
Spaansacabar; terminar
Sweedsfullborda; ända
Thaiจบ; เสร็จ
Turksbitirmek
Wes‐Friesbesljochtsje; dien meitsje; ôfmeitsje; klear wêze mei