Informasie oor die woord marcheren (Nederlands → Esperanto: marŝi)

Sinonieme: benen, lopen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/mɑrˈsjerə(n)/
Afbrekingmar·che·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) marcheer(ik) marcheerde
(jij) marcheert(jij) marcheerde
(hij) marcheert(hij) marcheerde
(wij) marcheren(wij) marcheerden
(jullie) marcheren(jullie) marcheerden
(gij) marcheert(gij) marcheerdet
(zij) marcheren(zij) marcheerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) marchere(dat ik) marcheerde
(dat jij) marchere(dat jij) marcheerde
(dat hij) marchere(dat hij) marcheerde
(dat wij) marcheren(dat wij) marcheerden
(dat jullie) marcheren(dat jullie) marcheerden
(dat gij) marcheret(dat gij) marcheerdet
(dat zij) marcheren(dat zij) marcheerden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
marcheermarcheert
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
marcherend, marcherende(hebben/zijn) gemarcheerd

Voorbeelde van gebruik

Twee dagen lang marcheerden de avonturiers naar het zuiden.
Toen werd de stilte verbroken door het geluid van marcherende mannen.
Hij marcheerde verder.

Vertalinge

Afrikaansstap; loop
Albanieseci
Deensgå; marchere
Duitsgehen; laufen; marschieren; treten
Engelsmarch
Engels (Ou Engels)gan
Esperantomarŝi
Finsmarssia
Fransmarcher
Hawaiïeshele; hele wāwae
Italiaanscamminare
Jiddisjגיין
Kabiliesddu
Katalaanscaminar; marxar
Latynambulare
Luxemburgsgoen
Maleisjalan; berjalan
Nederduitsloupen
Noors
Papiamentskana
Poolsiść
Portugeesandar; caminhar; marchar
Russiesпоходить; ходить
Saterfriesgunge; loope; marschierje; marskierje; treede
Skots-Gaeliescoisich
Spaansmarchar; caminar
Srananwaka
Sweedslöpa
Thaiเดิน
Tsjeggiesjít
Turksyürümek
Walliescerdded
Wes‐Friesrinne