Informasie oor die woord afplukken (Nederlands → Esperanto: deŝiri)

Sinonieme: afrukken, plukken, wegscheuren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfplɵkə(n)/
Afbrekingaf·pluk·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) pluk af(ik) plukte af
(jij) plukt af(jij) plukte af
(hij) plukt af(hij) plukte af
(wij) plukken af(wij) plukten af
(jullie) plukken af(jullie) plukten af
(gij) plukt af(gij) pluktet af
(zij) plukken af(zij) plukten af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afplukke(dat ik) afplukte
(dat jij) afplukke(dat jij) afplukte
(dat hij) afplukke(dat hij) afplukte
(dat wij) afplukken(dat wij) afplukten
(dat jullie) afplukken(dat jullie) afplukten
(dat gij) afplukket(dat gij) afpluktet
(dat zij) afplukken(dat zij) afplukten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pluk afplukt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afplukkend, afplukkende(hebben) afgeplukt

Vertalinge

Deensplukke
Duitsabreißen; losreißen; pflücken
Engelspick; pluck
Esperantodeŝiri
Faroëesskræða leysan
Franscueillir
Italiaansrompere; staccare
Portugeesarrancar; colher; tirar
Saterfriesloosriete; ouplougje; ouriete; plukje
Spaansarrancar; cortar
Wes‐Friesôfbrekke; ôfroppe; ôfskuorre