Sinonieme: blessure, kwetsuur, verwonding, wonde
Woordsoort | selfstandige naamwoord |
---|
Uitspraak | /ʋɔnt/ |
---|
Afbreking | wond |
---|
Geslag | histories vroulik, teënwoordig ook manlik |
---|
Meervoud | wonden |
---|
Verkleinwoord |
---|
Enkelvoud | Meervoud |
---|
wondje | wondjes |
Op dat moment besefte hij dat de wond ernstiger was dan hij gedacht had.
We kunnen de wond dichtbranden met een hete pook.
Hij maakte de wonden schoon en verbond ze, en toen ging hij koffie zetten.
Zijn wond deed veel minder pijn in de middag en toen de avond weer inviel, lette hij er nauwelijks meer op.