Informasie oor die woord binden (Nederlands → Esperanto: densigi)

Sinonieme: aaneensluiten, verdichten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɪndə(n)/
Afbrekingbin·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) bind(ik) bond
(jij) bindt(jij) bond
(hij) bindt(hij) bond
(wij) binden(wij) bonden
(jullie) binden(jullie) bonden
(gij) bindt(gij) bondt
(zij) binden(zij) bonden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) binde(dat ik) bonde
(dat jij) binde(dat jij) bonde
(dat hij) binde(dat hij) bonde
(dat wij) binden(dat wij) bonden
(dat jullie) binden(dat jullie) bonden
(dat gij) bindet(dat gij) bondet
(dat zij) binden(dat zij) bonden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bindbindt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
bindend, bindende(hebben) gebonden

Vertalinge

Duitsverdichten; zusammendrängen; komprimieren
Engelscondense
Esperantodensigi
Fransserrer
Portugeesdensificar
Spaansconcentrar
Wes‐Friesbine