Informasie oor die woord bespreken (Nederlands → Esperanto: priparoli)

Sinonieme: behandelen, bepraten, beschrijven, discussiëren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈsprekə(n)/
Afbrekingbe·spre·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) bespreek(ik) besprak
(jij) bespreekt(jij) besprak
(hij) bespreekt(hij) besprak
(wij) bespreken(wij) bespraken
(jullie) bespreken(jullie) bespraken
(gij) bespreekt(gij) bespraakt
(zij) bespreken(zij) bespraken
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) bespreke(dat ik) besprake
(dat jij) bespreke(dat jij) besprake
(dat hij) bespreke(dat hij) besprake
(dat wij) bespreken(dat wij) bespraken
(dat jullie) bespreken(dat jullie) bespraken
(dat gij) bespreket(dat gij) bespraket
(dat zij) bespreken(dat zij) bespraken
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bespreekbespreekt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
besprekend, besprekende(hebben) besproken

Voorbeelde van gebruik

Dit is niet besproken geworden.
Onder het rijden bespraken ze de parel.
De anderen bleven achter en bespraken met elkaar het mogelijke doel van dit hoge bezoek.
Hierin bespraken zij onder andere de wreedheden die het Russische leger beging in de Oekraïense plaats Buča.

Vertalinge

Afrikaansbespreek
Deensbehandle
Duitsbereden; besprechen; sprechen über
Engelsdiscuss
Esperantopriparoli
Italiaansdiscutere
Papiamentsdiskutí
Poolsomówić
Portugeesdiscutir; tratar de
Saterfriesbaale uur; bebaale; bespreeke
Spaansdiscutir; hablar de; tratar de
Sweedsdiskutera; orda om
Wes‐Friesbepraat; diskusjearje