Informasie oor die woord schenden (Nederlands → Esperanto: malobservi)

Sinonieme: overtreden, veronachtzamen, violeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxɛndə(n)/
Afbrekingschen·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) schend(ik) schond
(jij) schendt(jij) schond
(hij) schendt(hij) schond
(wij) schenden(wij) schonden
(jullie) schenden(jullie) schonden
(gij) schendt(gij) schondt
(zij) schenden(zij) schonden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) schende(dat ik) schonde
(dat jij) schende(dat jij) schonde
(dat hij) schende(dat hij) schonde
(dat wij) schenden(dat wij) schonden
(dat jullie) schenden(dat jullie) schonden
(dat gij) schendet(dat gij) schondet
(dat zij) schenden(dat zij) schonden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schendschendt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
schendend, schendende(hebben) geschonden

Voorbeelde van gebruik

Hij schond de nieuwe wetten openlijk, en haast nog voor de daad voleindigd was, lag zijn kasteel in puin en bengelde hij aan de galg.
Als we ons eigen edict moeten schenden, laten we het dan tenminste heimelijk doen.

Vertalinge

Afrikaansoortree; oorskry
Deensforsømme
Engelsinfringe; violate; break
Esperantomalobservi
Wes‐Friesskeine