Informasie oor die woord afwerken (Nederlands → Esperanto: finfari)

Sinonieme: afmaken, beëindigen, een einde maken aan, klaarkomen met, volbrengen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈafʋɛrkə(n)/
Afbrekingaf·wer·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) werk af(ik) werkte af
(jij) werkt af(jij) werkte af
(hij) werkt af(hij) werkte af
(wij) werken af(wij) werkten af
(jullie) werken af(jullie) werkten af
(gij) werkt af(gij) werktet af
(zij) werken af(zij) werkten af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afwerke(dat ik) afwerkte
(dat jij) afwerke(dat jij) afwerkte
(dat hij) afwerke(dat hij) afwerkte
(dat wij) afwerken(dat wij) afwerkten
(dat jullie) afwerken(dat jullie) afwerkten
(dat gij) afwerket(dat gij) afwerktet
(dat zij) afwerken(dat zij) afwerkten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
werk afwerkt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afwerkend, afwerkende(hebben) afgewerkt

Voorbeelde van gebruik

Werk de rest van je programma maar af.
Tegen die tijd heb ik mijn patiënten wel afgewerkt.

Vertalinge

Afrikaansvolbring
Engelsfinish; finish off; finalize
Esperantofinfari; elfari
Fransachever
Hongaarsvégigvisz