Informasie oor die woord fiksi

Woordsoortwerkwoord
Afbrekingfiks·i

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydfiksas
Verlede tydfiksis
Toekomende tydfiksos
 
Voorwaardelike wys
fiksus
 
Gebiedende wys
fiksu

 Deelwoorde
 Aktiewe deelwoordePassiewe deelwoorde
Teenwoordige tydfiksantafiksata
Verlede tydfiksintafiksita
Toekomende tydfiksontafiksota

Vertalinge

Deensbefæste; fastsætte
Duitsbefestigen; festsetzen; fixieren; festmachen; anbringen; festbinden; anstecken; aufstecken; aufspannen; einspannen; festspannen; verankern; bestimmen; regeln; formulieren; aufstellen; abstecken
Engelsaffix; attach; determine; fasten; fix; make fast; secure; set; stick; appoint; belay; peg
Faroëesfesta
Finskiinnittää
Fransattacher; fixer
Italiaansfissare
Katalaansfixar
Nederlandsbevestigen; vastmaken
Poolsumocować; ustalić
Portugeesaprazar; cravar; determinar; fixar
Roemeensasigura; fixa
Saterfriesbefäästigje; fäästmoakje; fäästsätte; feronkerje; fixierje
Spaansfijar
Sweedsbefästa; fästa
Thaiติด; ใส่
Tsjeggiesfixovat; připevnit; upevnit
Wes‐Friesfêstdwaan